In 2012 is moeder 80 jaar oud als haar 57-jarige zoon bij haar intrekt. Vijf jaar later wordt de zoon aangesteld als bewindvoerder en mentor van zijn dan dementerende moeder. Hij vraagt de woningcorporatie van moeder om hem aan te merken als medehuurder. De woningcorporatie weigert, omdat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding zou zijn vanwege de zorgrelatie. Het gerechtshof verwerpt de verweren en bepaalt dat de zoon-bewindvoerder medehuurder is geworden. Deze uitspraak is gepubliceerd als: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 januari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:27, Sdu Nieuws Huurrecht 2022/10.
Duurzame gemeenschappelijke huishouding
Een huurder en een inwoner kunnen een gezamenlijk verzoek indienen om de inwoner aan te merken als medehuurder. Hiervoor is naar artikel 7:267 lid 1 BW een duurzame gemeenschappelijke huishouding vereist. Aan de hand van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien, kan worden beoordeeld of er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen huurder en inwoner. Zie ook HR 22 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0838, NJ 1993/549. Bij terugkerende kinderen zal in de regel sprake zijn van een aflopende samenlevingssituatie. Aldus zal het terugkeren van een kind slechts onder bijzondere omstandigheden kunnen leiden tot een blijvende samenwoning met een duurzame gemeenschappelijke huishouding (vgl. onder meer HR 12 maart 1982, ECLI:NL:PHR:1982:AG4340, NJ 1982/352 en HR 8 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ7364). Niet vereist is dat er sprake is van wederkerigheid, maar dit kan wel een rol spelen bij de beoordeling of er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding. Zie ook HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:93.
Beoordeling
De zoon heeft zich in 2012 ingeschreven als woningzoekende. Dit kan een relevante contra-indicatie zijn voor het aannemen van de duurzame gemeenschappelijke huishouding, zie HR 20 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0393. In dit geval heeft de zoon alleen nog nooit gereageerd op een woning en woonde al zes jaar samen met moeder, voordat het verzoek tot medehuurderschap is gedaan. Daarom acht het hof het niet aannemelijk dat het de insteek van de zoon was om ‘via zijn moeder’ de wachtlijsten voor een huurwoning te omzeilen, zoals verhuurder stelt. Zoon is bij moeder gaan wonen omdat hij een woning nodig had. Moeder was in 2012 weliswaar al dementerende en zorgbehoevend, maar die behoefte was niet zo groot dat zij op korte termijn moest worden opgenomen. Inmiddels heeft moeder sinds 2018 een indicatie voor opname in een verzorgingstehuis, maar zij en haar zoon willen niet dat moeder wordt opgenomen.
Vanwege de hoge leeftijd en medische problematiek van moeder is er slechts een beperkte gezamenlijke deelname aan het sociale verkeer. Ook is er weliswaar geen evenredige wederkerigheid, maar de wederkerigheid ontbreekt niet volledig. Zoon verzorgt moeder sinds 2012. Hij is in 2014 arbeidsongeschikt geraakt en is toen in een rolstoel beland, moeder heeft hem toen verzorgd. Er is sprake van financiële wederkerigheid. Moeder en zoon delen namelijk de lasten aan huur, nutsvoorzieningen en levensonderhoud. Daarnaast is er sprake van wederkerigheid uit elkaars aanwezigheid. Zoon doet boodschappen en kookt maaltijden, die moeder en zoon samen gebruiken. Volgens het hof is er sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Zo wordt een terugkerend kind-bewindvoerder medehuurder.